EXHIBITIONS

De bizarre stil levende, landschappelijke beeldverhalen van Joke Derycke.

 

Wanneer men -althans dat is mijn visuele ervaring- oog in oog staat (zelfs haar figuren zonder kop lijken je te bekijken), met schilderijen van Joke Derycke, is het dominerende gevoel dat van een geweldige overweldiging. ‘Overdonderend’ zou hier ook een gepast woord zijn, want het effect wordt veroorzaakt door het schilderen van de donkere luchten die je holder de bolder dreigen te overrulen. Het onweer is nabij. 

Dat is ook de gepaste ruimtelijke achtergrond voor de bizarre beeldverhalen van Joke Derycke waar men kop noch staart aan krijgt. Enfin, men ziet al eens een kop en een staart, maar de verbanden zijn zoek. Een beter adjectief dan ‘bizar’ kan ik niet bedenken. Nu, hedendaagse kunst is allicht altijd wat bizar in de ogen van de goegemeente. Het nieuwe type kunstenaars dat midden de negentiende eeuw opstond om zijn kijk op de wereld te geven in de plaats van de visie van de gemeenschap te tonen, kenmerkte zich ook door bizarrerie, exentriek qua kleding en levensstijl. Een attitude die bij de huidige generatie jonge kunstenaars overigens aan het terugkeren is. De kunstenaars in maatpak, met laptop onder de arm, die in het voetspoor van Damien Hirst, bestellingen laten uitvoeren door handigere assistenten in ateliers met de allure van een fabriek, zijn wat op hun retour. Wat hen niet belet, hun ondertussen kitscherig geworden laatbloeiers, nog vlot te slijten aan parvenus.

 Deze terugkeer naar het ‘kunnen’ van de kunst, is ook zichtbaar in het werk van Joke Derycke. In het KASKA, de Antwerpse Academie,  is het ‘kunnen’ steeds goed bewaard gebleven, tot tevredenheid van de ene en ontevredenheid van de andere. Het is kunstpedagogisch interessant, de wending te constateren van generaties die iets geleerd hebben door af te leren naar deze nu die terug willen leren. Maar te vroeg om hierover al conclusies te trekken. 

 

Joke heeft veel gehad aan de lessen van Fred Bervoets, die weliswaar reeds een jaar op pensioen, toch nog eens graag in de ateliers binnen liep om met de jeugd te praten, iets waarmee hij vandaag op morgen niet stoppen kon. Hij bleef welkom. 

 Fred kan men bezwaarlijk van academisme verdenken, maar zijn pedagogische waarde ligt hem nog steeds in zijn vermogen om de beginnende kunstenaars de weg naar zich zelf te wijzen. Dit in tegenstelling tot modieuze stijlen die soms heersen binnen het kunstonderwijs en die makkelijk navolgbaar zijn. 

Joke Derycke is zo’n zoeker. Het avontuur van het nieuwe kunnen, is ook het hare op haar manier. Zich onderdompelend in de kunstgeschiedenis, luidt de vraag die ze zich geregeld stelt : gaat dit lukken, kan ik dat met verf uit mijn borstel toveren? Dit mogen grasduinen in het verleden hebben de jonge kunstenaars aan de postmodernen te danken, die zo’n veertig jaar geleden het modernisme van het ‘alles mag’ uitbreidden tot : ook het oude mag. Zich ‘toeëigenen’, ‘appropriation’, is men dat in het esthetische vakjargon gaan noemen. Het Museum voor Schone Kunsten was niet langer verdacht, maar een documentatieplek voor jonge kunstenaars: kijk hoe de ouden het deden! Voor de enen werd het een bron van diepzinnige reflectie over het wezen van de kunst, zo bv voor de conceptuelen. Voor de anderen werd het een pretpark van schilderswijzen, een tuin der picturale lusten. Dit laatste is het geval bij Joke Derycke.

Een term die vlug valt als men over haar werk praat is ‘collage’, en dat is inderdaad de sleutel tot haar werk. Deze techniek van ondertussen meer dan honderd jaar oud brengt ons terug naar de avant-garde van begin vorige eeuw.

De assemblagekunst sluit nauw aan bij het surrealistische gedachtegoed. Ze suggereert immers nieuwe verbanden die we in onze gewone omgang met de objecten niet zien. Toch zijn het de kubisten die de eer hebben de eersten te zijn geweest om iets dat geen verf is op het doek te plakken. De zogenaamde “collage” is inderdaad de voorloper van de assemblage. Van een “collage” spreekt men wanneer materialen, zoals papier, hout, foto’s, kranten, textiel en zo meer, in een bepaalde volgorde op een drager gekleefd worden. Het was Picasso (1881-1973), toen volop in zijn kubistische periode, die in mei 1912 de eerste collage maakte. In zijn “Nature morte à la chaise cannée” bracht hij een stuk “toile cirée” aan waarop de reproductie gedrukt stond van de rieten zitting van een stoel. Deze speelsheid is betekenisvol. De materiaalbeschrijving van een schilderij luidt doorgaans “olie op doek”. Picasso kleefde er een stuk wasdoek op. In het Engels is “toile cirée” in dat verband nog sprekender: “oilcloth”. Daarenboven bracht hij de realiteit niet in het doek, nl. een rieten stoelzitting, maar een afbeelding ervan. Het is duidelijk dat de collage van bij de aanvang haar doel niet miste. Ze werd een medium om het illusiespel tussen realiteit en afbeelding op zijn scherpst in beeld te brengen, vergelijkbaar met een woordspeling.

Maar we zijn ondertussen wel de tijd voorbij dat collage enkel een techniek was met schaar en lijm op een drager. In 1992 werd aan de Britse popartiest, Richard Hamilton, gevraagd hoe hij het werk uit 1956, dat voor de popart een icoon werd: ‘Just what is it that makes today’s homes so different?’, vandaag (in ‘92 dus) zou maken? Met de computer uiteraard. En hij demonstreerde het.

 De collage is ondertussen inderdaad een deel van de computerkunst geworden is. Maar dat is geen puur technische aangelegenheid. De collage was een gewaagd statement in het tumultueuze verloop van het experiment van de avant-garde beweging: kijk eens wat die durft, hoe die de grenzen van de academische regels overschrijdt! Die revolutie is uitgewenteld. Het gebruik van de collage vandaag is er een van anders denken. Het is een element van de beweging van hiërarchische vertikaliteit van de logica van oorzaak tot gevolg, naar een meer sociale horizontaliteit van gelijkwaardigheden. Vergeet deze zin maar. Laat het me  wat eenvoudiger formuleren. De oude cultuur was gebaseerd op indelingen waarin soort bij soort hoorde in een verhouding van verschillende belangrijkheid.  In de kunst had je bv.: het landschap, het stilleven, het portret, … . De nieuwe cultuur samplet. Interessant bevonden fragmenten ( een ‘fragment’ is een betekenisvol deel, in tegenstelling tot een ‘brok’ die dat niet per se is), worden in een nieuwe samenstelling zinvol samen gebracht, ‘gearticuleerd’, is men dat gaan noemen in het vakjargon. Dat die ‘zinvolheid’ de zinloosheid van vele dingen, die het geval zijn in de wereld, wil suggereren, doet daaraan geen afbreuk. Het werk van Joke Deryck situeert zich immers in de uitlopers van het surrealisme. Of preciezer gezegd, het surrealisme is geen baanbrekende beweging meer, maar  een artistiek principe, tussen de vele andere mogelijkheden. Dit is de betekenis van de collage, ze plaatst als ‘juxtapositie’ verschillende dingen naast elkaar in een ander verband. nl. dit van de gelijkwaardigheid. Hierdoor worden de oude hiërarchieën in vraag gesteld en nieuwe betekenissen geproduceerd. Deze ‘gelijkwaardigheid’ is dezelfde als deze van de hutsepot in de culinaire kunst: soep, voor- en hoofdgerecht door elkaar in een pot. Hopelijk verheldert dit voorbeeld uit de materiële cultuur de  hierboven gevoerde redenering. Dagdagelijkser is de collage het copy/past gedrag bij het schrijven van mails. Dit staat ver af van de oude brief: ‘ Ik neem de pen ter hand om u te melden dat…’, gevolgd door een gestroomlijnd verhaal. Maar Derrida heeft ons geleerd dergelijke gelijnde stromen te wantrouwen. 

Dat wantrouwen toont Joke Derycke ons door de geijkte tegenstellingen door elkaar haspelend samen te brengen in één beeld. In haar recyclage van kunsthistorische beelden mengt  ze de doorheen de tijd goed bevonden werken met deze die als kitsch aangeduid worden. Ze verwondert er zich ook over dat waardeloze schilderijen toch in een museum beland zijn. Door deze in haar werk te citeren, geeft ze kritiek op het museale systeem. Goed uitgedokterde werken als deze van Louis David confronteert ze met eerder slordige schilderkunst, zonder een oordeel te vellen. Erkende schoonheid en het lelijke zet ze op hun kop. De met ratio geschilderde werken contrasteert ze met het expressieve in de kunst. Het hemelse daalt en het aardse stijgt. Exuberanties worden op gespannen voet gezet met de sobere eenvoud. De bekomen beelden zijn sprookjesachtig met navenante vervreemding. Dat de twee klassieke genres, landschap en stilleven,  onwillig gecombineerd worden, kan het gevoel van aangewakkerde onvrede enkel maar verhogen.

In de daadwerkelijke collage, dus niet enkel de wijze van deconstructief denken, brengt ze zorgvuldig uitgekozen elementen onder in een mysterieus bakje met glas ervoor, een ding om te koesteren. Tevens vertrekpunt om te gaan schilderen. De collages kunnen ook samengesteld worden met behulp van de computer, het venster dat sneller dan met “Sesam open u” een kijk geeft op het wereldbeeldenrijk. Ook aldus gecomponeerde collages worden in de verf op doek gezet. Spelen met de collage is inderdaad de kern van de werken van Joke Derycke. Vergeten we de profetische woorden van Max Ernst niet uit 1937 toen de surrealisten naar een minder technische term voor ‘collage’ zochten omdat deze niet spiritueel genoeg bevonden was: “Ce n’est pas la colle qui fait le collage”.

 

Willem Elias